Hoger Onderwijs voor een leven lang Leren

Flexibel Hoger Onderwijs voor volwassenen. Maakt het hoger onderwijs er werk van?
Inleiding bij het Forum Debat Andragologie

Universiteit van Amsterdam, 12 maart 2015 

Joseph Kessels
Hoogleraar Human Resource Development aan de Universiteit Twente

Introductie
De Alumnikring Andragologie heeft in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam het initiatief genomen voor het forumdebat over flexibel hoger onderwijs. De educatie van volwassenen en een leven lang leren behoren tot de kernthema’s van de andragologie. Het verschijnen van het adviesrapport van de Commissie Rinnooy Kan: Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen – op 12 maart 2014, precies een jaar geleden – vormde het startpunt van de voorbereidingen van de forumavond.

Het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Een Lerende Economie (2013), vormt een passende context voor een hernieuwde discussie over de noodzaak van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen.
De Commissie Rinnooy Kan vat de noodzaak van de deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs als volgt krachtig samen:
‘De kennisintensivering van het werk leidt tot een toenemende vraag naar hoger opgeleiden. Een stevige inzet op versterking van het innovatievermogen en de concurrentiekracht van de Nederlandse economie vraagt om meer kenniswerkers met de juiste vaardigheden en om intensivering van de aandacht voor flexibele en duurzame inzetbaarheid. Het optimaal benutten en ontplooien van talent is ook van belang voor het welzijn van burgers en de sociale cohesie in de samenleving.’ (2014, p. vi).

De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben vervolgens op 31 oktober 2014 in een brief aan de Tweede Kamer het leven lang leren als speerpunt benoemd en geven daarin een beleidsreactie op het advies van de commissie Rinnooy Kan (Kamerbrief, 2014). Het kabinet neemt de voorstellen van de commissie over en maakt voor de periode 2015-2019 cumulatief 65 miljoen euro additionele middelen vrij voor een samenhangend pakket van maatregelen die gericht zijn op de flexibilisering van het hoger onderwijs voor volwassenen.

De noodzaak voor een leven lang leren en de participatie van volwassenen in vormen van hoger onderwijs vinden daarin een brede erkenning. De vraag is of HBO instellingen en universiteiten in staat zullen zijn om op een passende wijze vorm te geven aan onderwijs dat aantrekkelijk is voor volwassenen. Ter voorbereiding op het debat passeren in deze korte introductie de volgende thema’s de revue:

1. Het belang van hoger onderwijs in het kader van een leven lang leren
2. Stagnatie van de participatie van volwassenen in het hoger onderwijs
3. Mogelijkheden voor vernieuwing: Hoe kunnen we de beoogde flexibilisering van het hoger onderwijs bevorderen?
4. Is het hoger onderwijs in staat om aansluiting te vinden bij ervaren volwassenen die aan hun professionalisering willen werken?
5. Hoe ziet een partnerschap van volwassenen, instelling en werkgevers eruit in een flexibel hoger onderwijs?

Ad 1. Het belang van hoger onderwijs in het kader van een leven lang leren
De onderwijsraad (2003) kent vier basisfuncties toe aan ‘een leven lang leren’:

  • reparatie: wie geen opleiding heeft gevolgd op jonge leeftijd, moet dat later kunnen inhalen;
  • wisseling in loopbaan: wie er pas op latere leeftijd achter komt dat hij iets anders wil doen of talenten ontdekt, moet een opleiding kunnen volgen om een switch te maken;
  • bij de tijd blijven en vooruitkomen in de samenleving: volwassenen moeten hun kennis en competenties actueel kunnen houden om zo hun arbeidsmarktpositie op peil te houden en te werken aan verbetering van hun positie;
  • sociaal-culturele en persoonlijke functie: mensen leren niet alleen voor hun arbeidsloopbaan, maar ook om zich in algemene zin te blijven ontwikkelen.
    Deze verschillende functies van het onderwijs spelen bewust of onbewust door in de discussies over onderwijsvernieuwing, waarbij de economische functie van toeleverancier van goed opgeleide vakkrachten, de algemeen vormende functie ten behoeve van competente burgers in een beschaafde samenleving, en de emancipatie functie die mensen in staat stelt een zelfgekozen invulling aan hun leven te geven, om voorrang strijden (Onderwijsraad, 2003).

Het ontwikkelen van een innovatief vermogen en het stimuleren van creativiteit zijn waarschijnlijk de meest duurzame bekwaamheden die een instelling voor hoger onderwijs kan ontwikkelen. Onderwijs moet – in de woorden van rector magnificus Van den Boom, tijdens haar dies rede in 2013 – ‘competente rebellen’ afleveren (Van den Boom, 2013).

In de discussie over de rol van hogescholen en universiteiten bij een leven lang leren van volwassenen spelen onder andere de volgende vragen een rol: Hoe maak je hoger onderwijs aantrekkelijk voor volwassenen? Is het mogelijk om een opleiding in deeltijd te volgen naast je baan, in de avond of in het weekend? Is er waardering voor de kennis en ervaring die de volwassene meebrengt uit voorgaande opleidingen en werkervaringen? Op welke wijze zou het hoger onderwijs voor volwassenen bekostigd moeten worden? Wat zijn de mechanismen in het huidige systeem die een leven lang leren in het hoger onderwijs onaantrekkelijk maken, zowel voor de volwassen deelnemer als voor de instelling?
In het recente advies met de titel Meer Innovatieve Professionals (2014) doet de Onderwijsraad de volgende aanbevelingen voor met name het HBO:

Aanbeveling 1: leid op tot onderzoekende professionals:
Om hoogwaardige professionals te kunnen opleiden is het van belang om het praktijkgericht onderzoek te verstevigen.
Aanbeveling 2: versterk de inbreng uit het beroepenveld:
Een optimale verbinding tussen onderwijs, onderzoek en beroepenveld kan alleen bestaan als hogescholen in de regio sterke strategische netwerken met de beroepspraktijk vormen. 
Aanbeveling 3: laat het hbo meer bijdragen aan een leven lang leren. In het verlengde van de knelpunten die door de Adviescommissie flexibel hoger onderwijs voor werkenden zijn benoemd, pleit de onderwijsraad er voor het scholingsaanbod voor werkenden en de deelname daaraan te versterken door beter gebruik te maken van de verbindingen tussen onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk. Daarnaast gaat het om het versterken van het leren op de werkplek (Onderwijsraad, 2014).

Deze aanbevelingen zijn expliciet geformuleerd voor het hoger beroepsonderwijs, en komen tegemoet aan de behoefte om in een kennisintensieve samenleving opleiden, leren, werken, onderzoeken en innoveren nauw met elkaar te verbinden. Zouden deze aanbevelingen ook kunnen gelden voor het universitaire onderwijs? Of raken we hier een moeilijk thema, waarbij de wens om hbo en universitair onderwijs strak te scheiden, de belemmeringen voor de participatie van volwassenen juist doet toenemen?

Het Nederlandse onderwijsbestel kent een sterke hiërarchie tussen cognitieve vakken en vaardigheden. Maar de WRR (2013) spreekt duidelijk uit dat het onderscheid tussen hbo en wo geen principiële betekenis meer heeft. Er ontstaat veeleer een mozaïek aan opleidingen naar oriëntatie en moeilijkheidsniveau.
Nederland heeft vooral baat bij een breed spectrum van opleidingen waarin allerlei mengvormen van basisvorming en beroepsoriëntatie ontstaan voor verschillende geledingen van studenten. Dat laatste model is in een aantal landen al lang gemeengoed. Het lijkt ook voor Nederland op termijn de preferente weg. De verhouding tussen de onderwijsvormen HBO en WO is de afgelopen decennia steeds minder helder geworden (WRR, 2013).

Ad 2. Stagnatie van de participatie van volwassenen in het in hoger onderwijs
Sinds de Tweede Wereldoorlog is het gemiddelde opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking sterk gestegen. In 1960 had twee derde van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar niet meer dan de lagere school voltooid; slechts twee procent had een tertiaire opleiding (Van ’t Riet, 2013). Minder dan vier decennia later zijn al bijna drie op de tien volwassenen hoger opgeleid. Van de huidige mensen tussen 25 en 35 jaar heeft nu ruim veertig procent hoger onderwijs genoten en rond 2020 zal dat de helft van die leeftijdsgroep zijn (Commissie Rinnooy Kan, 2014).
Ondanks de groeiende behoefte aan hoger opgeleiden is de deelname aan de bekostigde deeltijdopleidingen in het hoger onderwijs in de laatste tien jaar gehalveerd: van een instroom van 19.000 in 2001 naar nog geen 8.000 in 2012. Sinds 1990 was totale groei van het hoger onderwijs 42 procent. Terwijl de deelname van 30-plussers aan het wetenschappelijk onderwijs in de afgelopen twee decennia zelfs met een derde is teruggelopen. Het aantal actieve studenten aan de Open Universiteit is in twee decennia meer dan gehalveerd (van 36.000 in 1991 naar 13.000 in 2012) Deze afname heeft deels te maken met een andere wijze van registreren van studenten. Twee derde van de studenten aan de OU heeft al een diploma in het hoger onderwijs. Men zou de stagnatie van de deeltijdopleidingen waar vooral volwassenen aan deelnemen kunnen uitleggen als een teken van verzadiging. Echter, vanuit een perspectief van een leven lang leren en permanente educatie zou juist de behoefte aan deeltijdopleidingen moeten toenemen, zeker als ongeveer 50% van de mensen tussen 25 en 35 hoger opgeleid zijn.

We spreken voortdurend over flexibel hoger onderwijs voor volwassenen, maar tegenwoordig heeft in Nederland ook twee derde van de jongeren die voltijdonderwijs volgen een baan, wat een Europees record is. Tevens is het studierendement laag: slechts twee derde heeft in het hoger onderwijs na zeven jaar een diploma (WRR, 2013). Ook voor deze doelgroep zouden vormen van flexibel hoger onderwijs een uitkomst bieden.
De noodzaak voor het regelmatig participeren in vormen van onderwijs is ook van belang aangezien het niet meer volgen van opleidingen voor volwassenen een vroege voorspeller van baanverlies blijkt te zijn (Allen & De Grip 2012).
Een praktische reden voor de stagnatie in de participatie van volwassenen in het hoger onderwijs kan ook een financiële achtergrond hebben. In principe valt het onderwijs aan volwassenen buiten de bekostiging van het hoger onderwijs en komt daardoor volledig voor rekening van de deelnemer of de werkgever. Private, niet-bekostigde instellingen voor hoger onderwijs zullen bezwaar maken tegen vermenging van bekostigd en niet-bekostigd onderwijs aan hbo- instellingen en universiteiten.

Ad 3. Mogelijkheden voor vernieuwing: Hoe kunnen we de beoogde flexibilisering van het hoger onderwijs bevorderen?
De strategieën van landen met een hoge participatie in het postinitieel onderwijs hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Ze kennen allereerst een zeer flexibel en vraaggericht onderwijsaanbod. Het onderwijs kan in avonden en weekenden worden gevolgd, het wordt vaak lokaal gegeven, is gericht op de vragen van werkgevers en werknemers, en kan zowel intensief als langdurig en minder intensief worden gevolgd. Vaak zijn de opleidingen modulair opgebouwd en is het mogelijk om een specifieke erkenning te krijgen, zelfs als er maar een deel van het programma is gevolgd. 

Duitsland kent inmiddels de zeer succesvolle Weiterbildungsmasters: het zijn master opleidingen die parttime worden aangeboden voor mensen die al een aantal jaren werkzaam zijn. Ze zijn sterk praktijkgebonden en worden privaat aangeboden.
Californië kent een stelsel van Extended Universities. Bijna alle universiteiten hebben zo’n Extended University, die zich uitsluitend richt op het  aanbieden van onderwijs aan volwassenen in avonduren en weekenden. Inmiddels is het aantal deelnemers aan deze programma’s zelfs hoger dan die aan de reguliere programma’s – alleen al het Extended University-programma van de University of California kent meer dan 500.000 deelnemers.

 

Op grond van analyses van ontwikkelingen, aanpakken en ervaringen in binnen- en buitenland concludeert de Commissie Rinnooy Kan (2014) dat deeltijd hoger onderwijs de volgende kenmerken zou moeten hebben, wil het succesvol kunnen zijn:

  • Het biedt mogelijkheden tot gefaseerde deelname aan (modulen van) opleidingen. Dit resulteert in studiepunten die te stapelen zijn en uiteindelijk leiden tot diploma’s.
  • Het onderwijs sluit aan bij de praktijkervaring van de volwassen deelnemer, sluit op maat aan bij wat mensen al kennen en kunnen en biedt mogelijkheden tot toepassing in en toetsing aan de praktijk.
  • Het onderwijs is flexibel en efficiënt vormgegeven, onder meer doordat gebruik wordt gemaakt van tijd- en plaatsonafhankelijk leren met behulp van online onderwijs en van de mogelijkheden die de werkplek van de volwassen student biedt voor het uitvoeren van relevante leeractiviteiten.
  • Er is sprake van een financieringssystematiek die de deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs stimuleert en bijdraagt aan een flexibele en vraaggerichte vormgeving van dat onderwijs


    Ad 4. Is het hoger onderwijs in staat om aansluiting te vinden bij ervaren volwassenen die aan hun professionalisering willen werken? 

Een van de redenen voor de impasse in het hoger onderwijs voor volwassenen is dat de huidige structuur van het onderwijsaanbod niet bevorderlijk is voor de totstandkoming van arrangementen voor een leven lang leren. Onderwijsinstellingen worden niet echt geprikkeld om een goed stelsel van een leven lang leren te ontwikkelen. In het wetenschappelijk onderwijs gebeurt op dit gebied – met uitzondering van de Open Universiteit – hoegenaamd niets (WRR, 2013). Dergelijke vormen van flexibel hoger onderwijs vragen om een aanpak waarbij het ontwerp van de programma’s tot stand komt in nauw overleg met de doelgroep.
Tegelijkertijd staat de kwaliteit van het hoger onderwijs onder druk. Outputfinanciering, toenemende studentenaantallen en beoordeling van docenten op onderzoeksprestaties vormen een cocktail die de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede doet komen. Her en der wordt geopperd om minder studenten toe te laten. Een dergelijk beleid formaliseren zou echter direct tot financiële repercussies leiden en tot verwijten van elitarisme (Dijstelbloem e.a., 2014). Daarnaast is het juist de bedoeling dat het aantal volwassenen dat deelneemt aan vormen van hoger onderwijs toeneemt.
Het ontwerpen van flexibel hoger onderwijs vraagt om bijzonder vakmanschap en om andere didactiek en leeromgevingen dan het onderwijs aan jongeren. Opmerkelijk is dat de onderwijswetenschappen zich weinig bezighouden met het onderwijs aan volwassenen en ook niet met de vormgeving van het hoger onderwijs (Sectorplan Onderwijswetenschappen, 2014), laat staan met de combinatie van beide.

Naast een gebrek aan kennis over het onderwijs aan volwassenen, worden in verschillende disciplines onderwijsinspanningen structureel ondergewaardeerd ten opzichte van onderzoeksresultaten. Het personeelsbeleid van de universiteiten zou het mogelijk moeten maken om ook carrière te maken via het geven van goed onderwijs en onderwijsinspanningen een onderdeel te laten zijn van de functioneringsgesprekken.
Voor het universitaire onderwijs is het van belang om te onderkennen dat slechts een klein deel van de bachelor en master studenten een loopbaan als onderzoeker zal vervolgen. Zelfs van de aio’s stroomt na de promotie een groot deel door naar banen buiten de universiteit. En toch blijft het onderwijs sterk gericht op een carrière in het universitaire onderzoek. Deze eenzijdige, niet op de doelgroep afgestemde vorm van onderwijs, zal het voor volwassenen met een baan buiten de universiteit extra moeilijk maken om langere tijd met voldoening aan het onderwijs deel te nemen. Het lijkt alsof de problemen rond de participatie van volwassenen in het hoger onderwijs en een leven lang leren hardnekkiger zijn bij de universiteiten dan in het HBO. Daarom is het opmerkelijk dat de beleidsvoornemens van het kabinet naar aanleiding het adviesrapport Flexibel hoger Onderwijs voor volwassenen, voornamelijk gericht zijn op het HBO en niet op de universiteiten.

Ad 5. Hoe ziet een partnerschap van volwassenen, instelling en werkgevers eruit in een flexibel hoger onderwijs?
De universiteit kan verschillende rollen aannemen. We kennen de traditionele onderwijs- en onderzoeksuniversiteit (‘nuttige kennis is toeval’ ) en de

ondernemende universiteit (met nadruk op ondernemerschap, patenten en spinoffs) inclusief alle tussenvarianten die op dit moment vorm krijgen (WRR, 2013).

De WRR (2013) noemt echter een derde vorm: de netwerkuniversiteit. Dit is de universiteit die zich onderscheidt door zich langdurig en intensief te verbinden met diverse bedrijven en organisaties in de omgeving. Zo’n universiteit is dus ook voor kleinere bedrijven en publieke organisaties een vraagbaak en meedenker, en kennisuitwisseling vindt over en weer plaats. Een universiteit is dan onderdeel van een lokale ontwikkelstrategie.
De WRR is van mening dat het in moderne, lerende economieën niet meer primair gaat om het toepassen van in een laboratorium geproduceerde kennis. Het gaat eerder om het verbinden van expertise met behoeften in de samenleving (inclusief de marktsector) en om het katalyseren van allianties. Er is op de meeste plaatsen niet zozeer behoefte aan een wetenschapper die een nieuw concept ontwikkelt, maar aan een deskundige begeleider die langdurig meedenkt over de vraag hoe producten en diensten permanent verder ontwikkeld kunnen worden. Kennis moet wel beschikbaar zijn, maar liefst in de vorm van een platform dat het mogelijk maakt steeds incrementele veranderingen aan te brengen (Notten, 2014; WRR 2013).  

De werkgroep Science in Transitie (Dijstelbloem e.a., 2014) geeft ook aan dat er meer waardering moet komen voor maatschappelijk relevant onderzoek en onderwijs, dat in nauwe samenwerking met de samenleving tot stand komt. Het UMC Utrecht werkt aan een nieuwe strategie waarin maatschappelijke relevantie van wetenschappelijk onderzoek en de betrokkenheid van maatschappelijke stakeholders een grote rol spelen. De stakeholders zullen daartoe in een eerder stadium bij wetenschappelijk onderzoek betrokken worden.
In de Amsterdamlezing over de rol van de universiteit in de 21ste eeuw, (16 maart 2015) zal de rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam, Prof. Van den Boom, een toelichting geven op de recente plannen voor een ‘Amsterdam Centre for Advanced Studies’, dat een hechte verbinding tussen wetenschap en maatschappelijke omgeving beoogt. Van den Boom (2015) wil de relatie tussen stad en universiteit het liefst vormgeven via een iteratief proces, waarbij in een voortdurende wisselwerking tussen stad en wetenschappers uit alle faculteiten naar relevante wetenschappelijke kennis wordt gezocht voor de bestudering en aanpak van de Amsterdamse grootstedelijke problematiek. In zo’n constellatie zou het leven lang leren van volwassenen een logische plek kunnen krijgen. De volwassen deelnemer vervult daarin niet alleen de klassieke studentrollen van kennisvrager en kennishaler, maar ook die van verbinder tussen werkveld en kennisinstelling. De volwassen deelnemer kan een belangrijke rol spelen in de kenniscirculatie, die voor een moderne samenleving zoveel waarde toevoegt. De klassieke rol van passieve consument verandert in die van een ambassadeur en verbinder. Het zal echter van alle partijen veel inspanning vragen om deze nieuwe rollen op waarde te kunnen schatten (Sledge & Fishman, 2014).
In het hbo zal een dergelijke ontwikkeling wellicht gemakkelijker verlopen, omdat in de afgelopen jaren al veel is geïnvesteerd in de samenwerking tussen de onderwijsinstelling en het beroepenveld. Hierdoor zijn de beoogde verbindingen er vaak al, dan wel zijn ze gemakkelijker te leggen. Binnen het hbo zal vooral de integratie van onderzoek en onderwijs ten behoeve van een partnerschap met het werkveld een belangrijk aandachtspunt blijken.

Het kabinet maakt pilots mogelijk rond de flexibilisering van het hoger onderwijs. Hierin is ruimte voor meer maatwerk bij de inrichting van leertrajecten, aansluiting bij de ervaring en voorkennis van de deelnemer, vraagfinanciering door middel van vouchers, en opleiden op de werkplek (Kamerbrief, 31 oktober 2014). Zullen de instellingen voor hoger onderwijs hier belangstelling voor hebben en in staat zijn om van deze mogelijkheden werk te maken?

Referenties:
Allen, J. en A. de Grip (2012) Skill obsolescence, lifelong learning and labor market participation. Applied Economics. 44 (25) 3237-3245. Commissie Rinnooy Kan / Adviescommissie ‘Flexibel hoger onderwijs voor werkenden’ (2014). Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen. Adviesrapport.

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/03/12/flexibel-hoger-onderwijs-voor-volwassenen.html

 

Dijstelbloem, H., Huisman, F., Miedema, F., & Mijnhardt, W. (2014) Science in transition stand van zaken. Debat, beweging en aanbevelingen.

http://www.scienceintransition.nl/wp-content/uploads/2014/06/31-in-Transition-Stand-van- zaken-Juni-2014.pdf  

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014). Kamerbrief, 31 oktober 2014 (referentie: 689740). Den Haag.

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/10/31/kamerbrief-leven-lang-leren.html

Notten, T. (2014). Uit de comfortzone van de huidige economie … naar een echte lerende economie? Journal of Social Intervention: Theory and practice. 23 (4) 74 – 83. Onderwijsraad (2003). Werk maken van een leven lang leren. Registratienummer 20030322/740, november 2003. Den Haag: Onderwijsraad.
http://www.onderwijsraad.nl/upload/documents/publicaties/volledig/website__werk_maken_… .pdf

Onderwijsraad (2014). Meer innovatieve professionals. Registratienummer: 20140262/1069, november 2014. Den Haag: Onderwijsraad.
http://www.onderwijsraad.nl/upload/documents/publicaties/volledig/Meer-innovatieve-professionals.pdf10

Sledge, L. & Fishman, T. D. (2014). Reimagining higher education. How colleges, universities, businesses, and governments can prepare for a new age of lifelong learning. A GovLab report. Deloitte University Press.

http://d2mtr37y39tpbu.cloudfront.net/wp-content/uploads/2014/05/DUP_758_ReimaginingHigherEducation.pdf

Van den Boom, D. C. (2013). Een beetje moeilijker graag. Rede ter gelegenheid van de 381ste dies natalis van de Universiteit van Amsterdam op dinsdag 8 januari 2013.

http://www.uva.nl/nieuws-agenda/nieuws/uva-nieuws/content/nieuwsberichten/2013/01/uva-viert-381ste-dies-natalis-op-8-januari-2013.html

Van den Boom, D. C. (2015). Over kennis en de rol die universiteiten zullen spelen in het stedenlandschap van de eenentwintigste eeuw. (Zoals aangekondigd in de Amsterdamlezing #6 van 16 maart 2015. Door omstandigheden heeft Edgar Duperron, hoogleraar Privaatrecht, haar vervangen.)
Http://www.uva.nl/nieuws-agenda/nieuws/amsterdamlezingen/amsterdamlezingen.html

Van ’t Riet, S. P. (2013). Slimmer in 2013. Geschiedenis en toekomst van het hoger onderwijs in Nederland. Amsterdam: VU University Press. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2013). Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.
http://www.wrr.nl/publicaties/publicatie/article/naar-een-lerende-economie-1/

Ook interessant

Kennissessie onderwijsvernieuwing

Op 15 mei – voorafgaand aan de ALV – is een kennissessie over onderwijsvernieuwing. Mark Smit, lector bij de Hogeschool Rotterdam zal een inleiding houden