Het VMH-bestuur, in de persoon van de voorzitter Arie Rinzema en Joost Ansems zijn op 17 april 2019 uitgenodigd door de minister van OCW Ingrid van Engelshoven om van gedachten te wisselen over de mogelijkheden om de ideeën van de professionals in het onderwijs sterker te laten doorklinken op landelijk niveau. Dat is naar onze mening niet alleen nodig vanuit democratisch oogpunt maar ook in kwalitatief opzicht. Wij denken dat het onderwijs, het onderzoek en de onderwijsorganisaties aan kwaliteit kunnen winnen als ideeën en opvattingen op de werkvloer in de volle breedte doorklinken en worden meegewogen bij het maken van landelijke afspraken. Ook zijn wij ervan overtuigd dat hogescholen veel van elkaar kunnen leren door een gemeenschappelijk platform. Om deze ambitie te kunnen realiseren heeft de VMH ongeveer € 200.000 nodig. Dat is omgerekend 50 cent per hbo-student.

 Overigens bevindt LOVUM (Landelijk Overleg Voorzitters Universitaire Medezeggenschapsorganen) zich in een met de VMH vergelijkbare situatie.

In de VMH zijn de centrale medezeggenschapsraden van de hogescholen vertegenwoordigd. Dat betekent een vertegenwoordiging van zowel studenten als professionals. In het landelijke krachtenveld van het hoger onderwijs speelt de VMH tot dusver een vrij marginale rol. Zo is de VMH niet betrokken geweest bij het maken van de kwaliteitsafspraken en evenmin bij de nieuwe hbo-cao, waarin de medezeggenschap een aantal belangrijke nieuwe taken krijgt toebedeeld. De voltijdstudenten zijn goed vertegenwoordigd via het ISO en de LSVb. De professionals (docenten, onderzoekers, ondersteuners in de hogescholen) en de deeltijdstudenten hebben evenwel geen krachtig platform om in het landelijke speelveld een rol van betekenis te kunnen spelen. De VMH krijgt geen structurele facilitering. Het bestuur werkt op pro-deobasis. Er is nauwelijks geld voor secretariële ondersteuning en om activiteiten te ontwikkelen.